maandag 9 maart 2015

Boekverslag: De donkere kamer van Damokles


De donkere kamer van Damokles is geschreven door Willem Frederik Hermans. Hij is geboren op 1 september 1921. Hij was een Nederlandse schrijver van romans, novellen, verhalen, poëzie, toneelstukken en scenario's, alsmede van essays.

Titelverklaring:

De titel van het boek is De donkere kamer van Damokles. Dit is een goede, passende titel voor het boek. De donkere kamer slaat op de foto waarmee Osewoudt’s lot mee bezegeld is. De foto was gemaakt in de donkere kamer. Ook slaat de donkere kamer op eenzaamheid, op onzekerheid en isolement. Damokles was een hoveling aan het hof van Dionysius I van Syracuse (406 – 367 v. Chr) Hij mocht voor een dag koning zijn. Maar deze hing een zwaard aan een paardenhaar boven de troon, om hem aan te tonen in welk gevaar een tiran steeds verkeert. De donkere kamer van Damokles is dus een boek waar een foto een belangrijke rol speelt, en eenzaamheid, en dreiging ook meespelen. Een ondertitel is er niet. 

Bron: http://www.scholieren.com/boekverslag/45656

Biografie:


Willem Frederik Hermans (Amsterdam, 1 september 1921 – Utrecht, 27 april 1995) was een Nederlands schrijver van romans, novellen, verhalen, poëzie, toneelstukken en scenario's, alsmede van essays, kritieken en polemieken. Daarnaast was hij actief als fotograaf en maker van surrealistische collages. Hermans behaalde cum laude de graad van doctor in de Wis- en Natuurkunde (1955, fysische geografie). Hij weigerde de P.C. Hooft-prijs (1971), maar accepteerde wel de Prijs der Nederlandse Letteren (1977), die hij uit handen van de Belgische koning Boudewijn ontving. Hermans wordt met Gerard Reve en Harry Mulisch gerekend tot De Grote Drie, de drie belangrijkste naoorlogse Nederlandse auteurs.
Als leerling van het Barlaeus-gymnasium werkte Hermans mee aan de schoolkrant. Onder de Bezetting schreef hij zowel korte verhalen als romans. De verzetsroman De tranen der acacia's verscheen als feuilleton in het tijdschrift Criterium (1946) en werd bij verschijning als boek (1949) op grote schaal en overwegend gunstig besproken, waarbij het unieke talent van de jonge auteur werd erkend. Een bescheiden reistoelage won Hermans in 1950 voor de klassiek geworden oorlogsnovelle Het behouden huis (1952). De voorpublicatie van Ik heb altijd gelijk (roman, 1952) veroorzaakte een proces over belediging van het katholieke volksdeel.Paranoia (novellen, 1953) en Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (novellen, 1957) bevestigden Hermans' reputatie in literaire kring. Vond de experimentele vertelling De God Denkbaar Denkbaar De God (1956) een beperkt publiek, nationale erkenning verwierf Hermans met De donkere kamer van Damokles (roman, 1958), bij verschijning door vele critici als een meesterwerk begroet.
Daarna concentreerde Hermans zich meer op zijn wetenschappelijke werk en schreef onder meer het boek Erosie (1960). Het bijwonen van twee wetenschappelijke bijeenkomsten, in Noord-Scandinavië (1960 en 1961) vond een literaire neerslag in Nooit meer slapen (roman, 1966), dat als zijn beste werk wordt beschouwd. Als polemist paarde hij een scherpe argumentatie aan een groot gevoel voor humor en sarcasme: de populariteit van Mandarijnen op zwavelzuur (strijdschrift, 1964) overleefde de kwesties die erin aan de kaak werden gesteld. Enkele essays uit deze jaren getuigden van onder meer Hermans' blijvende interesse voor de filosoof Ludwig Wittgenstein. In de Weinreb-affaire (1969-1976) ontmaskerde Hermans de naamgever als een oorlogsmisdadiger wiens rehabilitatie voorkomen diende te worden; het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie beslechtte de kwestie met een voor Weinreb vernietigend rapport. Ook verscheen Hermans' laatste oorlogsroman, Herinneringen van een engelbewaarder (1971).
Hermans' functioneren aan de Universiteit Groningen werd onderwerp van een onderzoek dat hem vrijpleitte van plichtsverzuim; toch nam hij in 1973 ontslag en vestigde zich te Parijs. De emigratie viel samen met een afname van de kritische waardering: het vervolg op De God DenkbaarHet Evangelie van O. Dapper Dapper (1973), en Onder professoren (roman, 1975) knakten zijn faam. De volgende jaren vroegen critici zich hardop af of Hermans zijn vroegere niveau nog wel kon halen en verweten hem herhaling, gemakzucht en het vallen voor de verleiding op een makkelijke manier veel geld te verdienen. Ook de weinig genuanceerde standpunten uit Hermans' dagbladstukken konden niet op algemene waardering rekenen, culminerend in de ophef rond zijn officieel bezoek aan Zuid-Afrika ondanks de culturele boycot tegen het apartheidsregime. Aan het einde van de jaren tachtig nam de waardering weer toe: Een heilige van de horlogerie (roman, 1987) werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs 1988. Au pair(1989) is Hermans' laatste omvangrijke roman en zijn enige die in Parijs speelt. In 1991 vestigde Hermans zich in Brussel. HetBoekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk (1993) is een omwerking van een nooit gepubliceerd manuscript uit - en over - de oorlog. Ten tijde van zijn overlijden legde Hermans de laatste hand aan de korte roman Ruisend gruis (1995), die aansluit bij het surrealisme van Moedwil en misverstand (1948).

Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_Frederik_Hermans


Samenvatting:



Het hoofdpersonage is Henri Osewoudt, een jongen die de puberteit lichamelijk niet doormaakt. Aan het begin van het verhaal wordt in de sigarenwinkel van zijn ouders inVoorschoten zijn vader vermoord door zijn psychopathische en aan waanvoorstellingen lijdende moeder, waarna de 12-jarige Henri bij zijn oom Bart Nauta en diens dochter Ria in Amsterdam wordt ondergebracht. Als Henri achttien is besluit hij te trouwen met zijn volle nicht Ria. Samen met Henri's moeder die inmiddels uit het gesticht is ontslagen keren ze met zijn drieën terug naar de sigarenwinkel. Henri heeft daarna het gevoel alsof zijn leven nu al voorbij is, al is hij pas twintig. Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Enige dagen na de capitulatie komt een man in de sigarenwinkel binnen die zich Dorbeck noemt en door de Duitsers wordt gezocht. Osewoudt geeft Dorbeck een kostuum te leen en begraaft Dorbecks kostuum in zijn eigen tuin. Dorbeck lijkt qua uiterlijk erg op Osewoudt, maar hij heeft zwart haar terwijl Osewoudt blond is. Als Dorbeck later het kostuum terugbrengt vraagt hij tevens aan Osewoudt of die enkele Leica-films wil ontwikkelen. Dat mislukt, waarna Osewoudt om zijn gepruts te maskeren met een eigen Leica-camera zelf een paar nieuwe foto's maakt. Dorbeck blijkt echter niet meer geïnteresseerd in de opnames.
Tijdens de oorlog raakt Osewoudt bij het verzet betrokken doordat hij steeds nieuwe opdrachten krijgt van Dorbeck. Als Ria en zijn moeder door de Duitsers gevangen worden genomen, moet Henri vluchten en onderduiken. Zijn haar wordt zwart geverfd door Marianne, een joodse studente op wie Osewoudt verliefd wordt. Hij mag clandestien foto's gaan ontwikkelen in de verzetsgroep van Labare in Leiden. Wanneer Osewoudt op een gegeven moment zelf ook in handen van de Duitsers valt, wordt hij om onduidelijke redenen in het ziekenhuis opgenomen terwijl hem lichamelijk nauwelijks iets mankeert. Door onbekenden wordt hij uit het ziekenhuis bevrijd, waarna hij terugkeert naar het huis van Labare en diens handlangers, die echter kort daarop zelf gevangen worden genomen door de Duitsers. Ook Marianne is dan bij Labare aanwezig, maar samen met Osewoudt weten zij wel uit handen van de Duitsers te blijven. Wanneer Osewoudt later alsnog weer wordt gearresteerd, krijgt hij van de Duitsers te horen dat Marianne inmiddels ook is opgepakt en in kamp Westerbork zit en daarbij zwanger van hem is. De Duitse officier Ebernuss belooft Marianne te bevrijden als Osewoudt in ruil daarvoor Dorbecks schuilplaats verraadt. Bij de daaropvolgende laatste ontmoeting tussen Osewoudt en Dorbeck, die hij eerst waarschuwt, waarna ze Ebernuss vergiftigen, krijgt Osewoudt van Dorbeck kleren om zich als verpleegster te vermommen. Tevens verneemt Osewoudt van Dorbeck dat zijn moeder is vermoord, nadat ze bij de Duitsers was aangegeven door Ria, die inmiddels is hertrouwd. Hij krijgt van Dorbeck de volgende dag een berichtje dat Marianne bezig is te bevallen, maar wanneer Osewoudt op het aangegeven adres arriveert blijkt het kindje overleden. Marianne krijgt hij niet te zien. Osewoudt zoekt daarop Ria weer op in Voorschoten en vermoordt haar. Hij vermoordt ook een Duitse officier bij wie hij in de auto zat.
Aan het eind van de oorlog en erna blijkt Osewoudt tot zijn verbazing en frustratie echter niet als held, maar als verrader en handlanger van de Gestapo te worden beschouwd. Zijn "bevrijding" uit het ziekenhuis was door de Duitsers in scène gezet om hem gemakkelijk te kunnen volgen. De Nederlandse politie is er echter rotsvast van overtuigd dat Osewoudt hierbij rechtstreeks met de Duitsers onder een hoedje speelde. Oom Bart blijkt de oorlog te hebben overleefd, maar hij wil niets meer van zijn neef weten en zegt niets over hem dat ontlastend kan werken. Iedereen die verder ten gunste van Osewoudt had kunnen getuigen is inmiddels dood of spoorloos verdwenen; Marianne schijnt inmiddels in een kibboets te zitten. In zijn verdediging tegen de verdachtmakingen die tegen hem worden geuit, komt Osewoudt niet veel verder dan het telkens herhalen van zijn hoop dat Dorbeck op een dag uit zal komen leggen dat er sprake is van een misverstand. De mogelijkheid wordt nog geopperd dat Dorbeck in werkelijkheid iemand was van de familie Jagtman, aan wie Osewoudt in het begin van de oorlog de ontwikkelde foto's moest versturen. De vroegere tandarts van deze familie probeert aan de hand van gebitsgegevensiemand die mogelijk Dorbeck is in een lijkenhuis van het concentratiekamp te identificeren, maar dit mislukt doordat de betreffende persoon geen tanden meer heeft. Het blijft daarmee onduidelijk of Dorbeck wel of niet nog in leven is.
Aangezien Dorbeck dus onvindbaar blijft, wordt de figuur van Dorbeck door zowel de Nederlandse als de Engelse politie weggezet als een verzinsel of zelfs een hallucinatie van Osewoudt. De psychiater die vroeger Osewoudts moeder behandelde is van dit laatste overtuigd. Als laatste redmiddel probeert Osewoudt een foto te ontwikkelen waarop hijzelf en Dorbeck samen te zien zijn. De opname blijkt echter mislukt, waarna Osewoudt in uiterste wanhoop het gebouw waarin hij gevangen wordt gehouden uit rent en even later wordt doodgeschoten.


Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/De_donkere_kamer_van_Damokles

Twee recensies:





Titel: De donkere kamer van Damokles
Uitgever: G.A. Van Oorschot
Jaar van uitgave: 1958
Pagina’s: 335

Boekverslag: Eric of het klein insectenboek


Eric of het klein insecten boek is geschreven door Godfried Bomans. Hij is geboren op 2 maart 1913. Hij was een Nederlandse schrijver, columnist en mediapersoonlijkheid.

Titelverklaring:

"Erik" is de naam van de hoofdpersoon van het verhaal. "Of het klein insectenboek", de ondertitel, kan op twee manieren opgevat worden. Hiermee kan de schrijver het naslagwerkje bedoelen, 'Solms' Beknopte Natuurlijke Historie' genaamd, dat Erik voor school moet leren en dat hij later toepast op de insecten die hij ontmoet. Echter, logischer is de verklaring dat 'of het klein insectenboek' erop duidt dat de schrijver zijn boek in plaats van 'Erik' ook de titel 'Het klein insectenboek' had kunnen meegeven, vanwege de talloze insectensoorten die in het boek besproken worden. 
Citaat (p.21): "De kleine Erik lag, juist op het ogenblik dat dit boekje begint, in het oude bed van grootmoeder Pinksterblom met den troonhemel en de zijden kwasten, en keek over den rand van het blanke laken de schemerige kamer in. (…) Onder zijn hoofdkussen lag een boekje, 'Solms' Beknopte Natuurlijke Historie' geheten, en Erik moest daar voor morgen alle insecten uit kennen." 


Bron: http://www.scholieren.com/boekverslag/48504


Biografie:

Godfried was een zoon van Johannes Bernardus Bomans (1885-1941) en Arnoldina Josephina Oswalda Reynart (1883-1955) en werd vernoemd naar zijn peetoom Godefridus (Frits) Keunen (1853-1914), die getrouwd was met een halfzuster van Bomans' moeder. In latere verhalen komt regelmatig een oom Frits voor. Godfrieds opa van vaders kant was de oud-directeur van het Haarlems Dagblad, Johannes Michiel Bomans.

In 1913 begon zijn vader een advocatenpraktijk in Haarlem waarheen de familie verhuisde; Godfried was nog maar een paar maanden oud. Hij heeft zich zijn leven lang Haarlemmer gevoeld. Zijn vader werd voor de Roomsch-Katholieke Staatspartij gekozen tot lid van de Tweede Kamer, wat hij tot 1929 bleef. Bomans sr. was ook, tot zijn onverwachte overlijden in 1941, gedeputeerde van de provincie Noord-Holland en zelfs in 1940 enkele maanden commissaris van de koningin voor deze provincie, ook ten tijde van de Duitse inval. Vader Bomans, sinds 1933 woonachtig op Oud-Berkenroede in Heemstede, publiceerde onder andere een geruchtmakende serie historische romans, deDonald-cyclus, onder het pseudoniem J.B. van Rode.
Reeds als middelbare scholier had Bomans literaire belangstelling; zo was hij redacteur van schoolkranten en publiceerde hij korte verhalen, ook in literaire tijdschriften en studentenbladen.
In 1926 ging Bomans naar het Triniteitslyceum in Overveen en van 1933 tot 1939 studeerde hij aan de Universiteit van Amsterdam. Hij behaalde er zijn kandidaatsexamenRechten in 1936. Van 1938 tot 1939 was Bomans redacteur van het studentenweekblad Propria Cures. In 1939 vertrok hij plotseling naar Nijmegen, waar hij zich inschreef als student Wijsbegeerte. Hij werd er actief lid van het culturele Corpsdispuut ter Sociëteit De Gong. In 1941 verloofde Godfried zich met Gertrud Maria ('Pietsie') Verscheure.

Eind 1939 schreef hij, nog steeds in Nijmegen, zijn bekendste werk: Erik of het klein insectenboek dat in december 1939 werd uitgegeven bij Het Spectrum.De memoires of gedenkschriften van Mr. P(ieter) Bas verschenen in december 1936, met tekeningen van zijn jeugdvriend Harry Prenen die ook latere boeken van Bomans zou illustreren. Met Prenen richtte hij in hetzelfde jaar de "Rijnlandsche Academie" op, een pseudogewichtig genootschap waarmee zij de aangekondigde demping van de Haarlemse Bakenessergracht wilden voorkomen. Zij slaagden overigens in hun opzet. De Rijnlandsche Academie werd daarna vooral in een uitvoerige, maar helaas nooit gepubliceerde correspondentie voortgezet.
In 1941 was hij voor het eerst officieel Sinterklaas, in Nijmegen. Ook later zou hij bij intochten op tv in die rol optreden. In 1943 gaf hij zijn studie op en verhuisde terug naar Haarlem. Op 14 april 1944 trouwde hij in Nijmegen met Pietsie Verscheure. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren, Eva in 1960.[1]Tegen het eind van de oorlog dook hij onder in Aerdenhout toen er razzia's werden gehouden voor gedwongen tewerkstelling in nazi-Duitsland. Het kerkelijk huwelijk vond pas na de oorlog plaats, op 17 augustus 1945.
Bomans had twaalf jaar (van 1940 tot 1952) nodig om de Pickwick Papers van Dickens te vertalen. Na de Tweede Wereldoorlog was er veel werk voor Bomans: hij werd aangesteld als kunstredacteur van de Volkskrant (tot 1946) en redacteur bij Elseviers Weekblad (tot 1949). Zijn strip Pa Pinkelman en Tante Pollewop, vanaf november 1945 inde Volkskrant, met tekeningen van Carol Voges, is een begrip geworden. De strip werd in 1976 door de KRO voor televisie bewerkt, met Ton van Duinhoven in de rol van Pa Pinkelman en Maya Bouma als Tante Pollewop.
In 1950 riep Bomans de Haarlemmers op om lid te worden van de op te richten Haarlemse Sociëteit Teisterbant. De sociëteit die onder haar 180 leden Lodewijk van Deyssel,Mari Andriessen, de later geroyeerde Harry Mulisch en Anton Heyboer telde, heeft haar stichter niet lang overleefd.
In 1956 richtte hij de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship op, die hij de eerste jaren als president zou voorzitten.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Godfried_Bomans
Samenvatting:
De kleine Erik Pinksterblom is een fantasierijk jongetje dat verlangt naar iets bijzonders. Op een nacht, vlak voor een geplande schooltoets over insecten, ligt hij wakker in bed. In zijn slaapkamer vol schilderijen voelt hij dat er iets bijzonders staat te gebeuren. Plotseling komen alle schilderijen in zijn slaapkamer tot leven: die van zijn inmiddels overleden grootouders, en ook die van "de Wollewei". Dit laatste is een prachtig weiland met schapen en een schaapherder, waarop ook allerlei insecten tot in detail geschilderd zijn. Omdat hij zich altijd al heeft afgevraagd wat zich in dit schilderij bevindt, klimt Erik in het schilderij. Het blijkt een fantasiewereld te zijn, gedomineerd door mensgrote pratende insecten. Hij ontmoet vele verschillende personages.
Een hommel die filosoof beweert te zijn brengt hem naar een hotel, gemaakt uit een groot slakkenhuis dat gerund wordt door een slak. Daar doet hij alle gasten versteld staan met zijn kennis over de insectenwereld, geleerd uit zijn boek, Solms' Beknopte Natuurlijke Historie. Dit leidt echter tot een onverwacht effect: niemand durft nu nog iets doen tot het zeker is dat het ook in het boek staat. De hele boel loopt in het honderd, terwijl Erik juist zegt dat iedereen zijn instinct moet volgen.
Op een gegeven moment ontpopt in een van de hotelkamers een vlinder, die samen met Erik het hotel ontvlucht. De vlinder ontmoet een vlindermeisje, op wie hij hopeloos verliefd wordt. Erik helpt hem om een gedicht voor haar te schrijven, en uiteindelijk lukt het hem om het vlinderkoppel met elkaar te laten trouwen.
Erik blijft hierna verlaten achter en wordt na een gevecht met een spin in gehavende toestand opgepikt door een doodgraver. Die doodgraver is van mening dat hij tot de belangrijkste diersoort behoort, omdat alle dieren toch uiteindelijk leven en sterven om doodgravers tot voedsel te dienen. Dit idee wordt echter ontkracht doordat de hele doodgraverfamilie kort daarop wordt opgegeten door een mol, en Erik is weer alleen. Erik komt nu in aanraking met een regenworm. Ook die is ervan overtuigd dat hij een bevoorrecht wezen is. Hij is immers blind en dus niet van zijn gezichtsvermogen afhankelijk zoals veel "lagere" wezens. De regenworm is echter met zichzelf in de knoop geraakt, en wanneer Erik hulp voor hem zoekt, wordt hij geadopteerd door een mierenkolonie. Ze tonen zich erg geïnteresseerd in zijn kennis uit Solms' Beknopte Natuurlijke Historie. Erik verlangt echter terug naar huis en hoopt met hulp van het mierenvolk terug te komen over de rand van het schilderij. Het mierenleger stuit tijdens de tocht echter op een ander mierenleger, waarop een enorme veldslag losbarst.
Dan ontwaakt Erik in zijn bed. Nu hij weer thuis is, vallen de mensen hem bitter tegen en hij beseft dat zij eigenlijk niet zoveel van insecten verschillen. Erik verlangt terug te gaan naar de Wollewei, maar de schilderijen in zijn kamer komen nooit meer tot leven. Tijdens de schooltoets laat hij zich voor de antwoorden volledig leiden door de ervaringen in Wollewei, waardoor hij een onvoldoende haalt en zelfs moet nablijven.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Erik_of_het_klein_insectenboek_(boek)

Twee recensies:

http://www.tzum.info/2013/11/recensie-godfried-bomans-erik-het-klein-insectenboek/
http://www.trouw.nl/tr/nl/4512/Cultuur/article/detail/2657579/1999/07/31/Erik-en-het-klein-insectenboek-lijkt-geschreven-in-het-paradijs.dhtml

Titel: Eric of het klein insectenboek
Uitgever: Het Spectrum B.V.
Jaar uitgave: 1940
Pagina's: 143


Boekverslag: De kleine blonde dood


De kleine blonde dood is geschreven door Boudewijn Büch. Hij is geboren op 14 december 1948. Hij was een Nederlandse dichter, schrijver en televisiepresentator. 


Titelverklaring:

De titel slaat op de kleine blonde zoon, Micky, van de hoofdpersoon, die later in het boek overlijdt aan een geknapt hersengezwel. Deze verklaring wordt voor het eerst genoemd wanneer Boudewijn, Mieke en Micky op vakantie in Italië zijn. Boudewijn en Mieke maken ruzie over het drankgebruik van Mieke. Boudewijn vertelt dat hij ‘s nachts vaak wakker schiet met de gedachte dat Mieke een auto-ongeluk krijgt, “en dan is die kleine blonde dood”. Mieke vindt dit een mooie titel voor een boek. ‘s Avonds schrijft Boudewijn in zijn dagboek: “Een kleine blonde dood”, later vervangt hij dit door: “De kleine blonde dood”. 

Bron: http://www.scholieren.com/boekverslag/41130

Biografie:


Jeugd


Boudewijn Büch werd geboren in Den Haag in de Bethlehemkliniek en groeide op in Wassenaar in een katholiek gezin met vijf broers onder wie Menno Buch. Zijn ouders scheidden in 1963. Zowel Boudewijn als zijn broers herinnerden zich hun vader later als een tirannieke persoonlijkheid; het huwelijk van zijn ouders was volgens Boudewijn nooit zeer gelukkig geweest.Romantisch-decadente nietsnutOndertussen was zijn aanleg voor het dichterschap opgevallen. Hij vond contact met diverse mentoren in het circuit van kunstenaars en academici in Leiden, en werd aan het begin van de jaren zeventig door steeds meer mensen beschouwd als een erudiet wonderkind. Hij verwierf die status door zijn grote weetgierigheid, een flinke dosis bluf en in sommige gevallen door bewust in te spelen op homo-erotische gevoelens bij zijn bewonderaars, die vaak toonaangevende posities in het Nederlandse cultuurleven bekleedden. Büch mat zich het imago van romantisch-decadente nietsnut aan. Koketteren met een homoseksuele of pedofiele geaardheid was daarvan kennelijk een onderdeel; de serieuze liefdesrelaties die hij tijdens zijn leven had waren echter zonder uitzondering heteroseksueel.
Vanaf omstreeks 1973 begon Büch serieus werk te maken van een loopbaan als dichter. Hij legde contact met Harry G.M. Prick, dankzij wiens bemiddeling in 1976 zijn debuutbundel Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs uitkwam. Mede dankzij de geestdriftige aanbevelingen van uitgever Martin Ros werd Büch al snel als een literaire sensatie beschouwd. De hype ging vergezeld van de fantasiecarrière die hij in de loop der jaren voor zichzelf had bedacht en waarmee zijn vrienden al langer bekend waren: hij zou zijn doctoraal in zowel Duits als filosofie hebben behaald en was bovendien psychofarmacohistoricus — een zeldzame wetenschap waarvan hij in alle bescheidenheid moest toegeven dat hij er 's werelds belangrijkste expert in was.
Op een dag ging Boudewijn op schoolreisje met zijn klas. Ze zouden naar een speeltuin gaan in Nijmegen en daar ook een stukje over de grens gaan, maar omdat de vader van Boudewijn oorlogstrauma's heeft mag Boudewijn van zijn vader absoluut niet in Duitsland komen. 
Als de klas bij de grens is, vraagt de meester om niet te ver te gaan. Terwijl de andere kinderen in Duitsland waren, bleven Boudewijn en de meester staan wachten. Als Boudewijn een mooie vlinder ziet vliegen holt hij erachter aan om hem te vangen voor zijn vader, die vlinders verzamelt. Als hij hem heeft gevangen komt hij erachter dat hij verdwaalt is en misschien wel in Duitsland is. Na een kwartier lopen kwam er een jeep aan met daarin twee Duitse mannen in groene pakken. Die brachten hem naar zijn klas. 
Eenmaal thuis gekomen toonde hij met trots de vlinder aan zijn vader. Zijn vader vond hem prachtig, maar toen Boudewijn vertelde over zijn avontuur in Duitsland begon zijn vader hem te slaan en hij maakte de vlinder kapot. 
Vader was nooit echt aardig voor Boudewijn en zijn moeder. Hij mishandelde zijn vrouw of zijn kinderen als die het over de oorlog of over Duitsland hadden. 
De ouders van Boudewijn vonden dat Boudewijn gek werd van de problemen thuis. Dus stopten ze hem in een gekkenhuis in Brabant. Boudewijn had het er niet naar zijn zin en hij kreeg krankzinnige ideeën als het plegen van zelfmoord. Hij kreeg ook last van buikkrampen. Als hij weer thuis komt gaat hij met zijn moeder naar arts. Die concludeert dat hij direct behandeld moet worden, omdat hij buikvliesontsteking heeft. In de ambulance die onderweg was naar het ziekenhuis raakt hij in een coma. Een paar weken later toen hij wakker werd kreeg hij van zijn vader mooie cadeaus, waaronder een grote stapel boeken. Na een jaar mocht hij het ziekenhuis uit en werd hij met open armen ontvangen op zijn lagere school. 
Jaren later als zijn vader en moeder allang gescheiden zijn, krijgt hij een kopie van een rouwkaart thuis gestuurd. Op de omslag stond: Je vader is overleden. Boudewijns moeder had dit geschreven. 
De dood van zijn vader greep hem erg aan, ondanks dat zijn vader nooit echt aardig voor hem was. Twee weken na dit overlijden krijgt hij een brief van twintig velletjes. Deze brief vind Boudewijn het ergste van alles wat zijn vader hem had aangedaan. Later krijgt hij te horen dat de brief geschreven is vlak voor zijn zelfmoord. Boudewijn had de brief verbrand. 
Voordat zijn vader stierf, heeft Boudewijn hem en zijn vijfde vrouw, de achttienjarige Deense Astrid Nisgren, nog één keer bezocht. Boudewijn wilde geld voor zijn studie van zijn vader en vertelt dat een vrouw van hem in verwachting is en dat hij homoseksueel is. Astrid sloeg hem en zijn vader werd lijkbleek. Als hij weggaat krijgt hij vijfentwintig gulden van zijn vader. 
De vrouw die van Boudewijn in verwachting was heet Mieke. Ze was vroeger lerares van Boudewijn. Omdat ze alcoholverslaafd is, is Boudewijn samen met hun zoon Micky bij haar weggegaan. Boudewijn ging samenwonen met Fleurette en haar dochter. Boudewijn had tijdens zijn relatie met Mieke ook een relatie met Fleurette. Vlak voordat Boudewijn met twee vrienden naar Parijs zou gaan, besloot Fleurette hem te verlaten. Boudewijn vond een huis voor Micky bij Gerda, de beste vriendin van Mieke. 
Als Boudewijn op tweede kerstdag terug komt en Micky op gaat halen treft hij Gerda huilend aan en ze vertelt dat Micky bij Mieke was geweest en dat Micky daar van de trap was afgevallen en dat hij klinisch dood is. 
Boudwijn besluit samen met de dokter Micky's kunstmatige leventje stop te zetten. 
Toen was de kleine blonde dood, op zes jarige leeftijd. Hij stierf zes maanden nadat z'n opa was overleden


 Dichter, romancier en publicist
Büchs schoolopleiding verliep niet voorspoedig. Hij bracht enige jaren door op het gymnasium (Bonaventura College in Leiden) en op de hbs maar eindigde zijn schoolcarrière met een mulo-diploma. Vanwege zijn dramatische ontwikkelingen vertrouwden zijn ouders de jonge Boudewijn toe aan de Wassenaarse leraar Nederlands en latere televisiepersoonlijkheid Sipke van der Land. Die leerde Boudewijn in een strenge leerschool de kunst van het schrijven.
 Büch schreef ontelbare columns, recensies en artikelen, gaf lezingen en liet bij diverse uitgeverijen een stroom aan literair werk verschijnen. Hieronder viel een reeks romans met een deels autobiografische, deels fictieve inslag, waarin steeds dezelfde thema's terugkeerden (waaronder depressie en psychiaterbezoek, de problematische relatie met de ouders, het maatschappelijke klimaat in de jaren vijftig en het muzikale fandom, in het bijzonder ten opzichte van de Rolling Stones). Het werd Büch wel kwalijk genomen dat hij in zijn romans de waarheid geweld aandeed, waarop hij zich verweerde door te stellen dat het literatuur was.
 Op financieel gebied wist hij geen overzicht te bewaren. Büch leefde op te grote voet en zijn schulden liepen zo hoog op dat hij in 1978 in staat van faillissement werd gesteld. Zijn financiële zaken stonden vanaf dat moment onder toezicht van een curator. Als gevolg van diens lankmoedigheid en Büchs zorgeloosheid liepen de schulden alleen maar op. Pas aan het einde van de jaren tachtig waren Büchs inkomsten toereikend om zijn uitgavenpatroon te dekken.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Boudewijn_Büch
Samenvatting: 
In dit boek wisselen twee verschillende verhalen zich steeds af. Het ene verhaal gaat over de tijd dat Boudewijn nog een jongen was en het andere gaat over de tijd dat hij volwassen is en een kind heeft. 
Op een dag ging Boudewijn op schoolreisje met zijn klas. Ze zouden naar een speeltuin gaan in Nijmegen en daar ook een stukje over de grens gaan, maar omdat de vader van Boudewijn oorlogstrauma's heeft mag Boudewijn van zijn vader absoluut niet in Duitsland komen. Als de klas bij de grens is, vraagt de meester om niet te ver te gaan. Terwijl de andere kinderen in Duitsland waren, bleven Boudewijn en de meester staan wachten. Als Boudewijn een mooie vlinder ziet vliegen holt hij erachter aan om hem te vangen voor zijn vader, die vlinders verzamelt. Als hij hem heeft gevangen komt hij erachter dat hij verdwaalt is en misschien wel in Duitsland is. Na een kwartier lopen kwam er een jeep aan met daarin twee Duitse mannen in groene pakken. Die brachten hem naar zijn klas. Eenmaal thuis gekomen toonde hij met trots de vlinder aan zijn vader. Zijn vader vond hem prachtig, maar toen Boudewijn vertelde over zijn avontuur in Duitsland begon zijn vader hem te slaan en hij maakte de vlinder kapot. Vader was nooit echt aardig voor Boudewijn en zijn moeder. Hij mishandelde zijn vrouw of zijn kinderen als die het over de oorlog of over Duitsland hadden. De ouders van Boudewijn vonden dat Boudewijn gek werd van de problemen thuis. Dus stopten ze hem in een gekkenhuis in Brabant. Boudewijn had het er niet naar zijn zin en hij kreeg krankzinnige ideeën als het plegen van zelfmoord. Hij kreeg ook last van buikkrampen. Als hij weer thuis komt gaat hij met zijn moeder naar arts. Die concludeert dat hij direct behandeld moet worden, omdat hij buikvliesontsteking heeft. In de ambulance die onderweg was naar het ziekenhuis raakt hij in een coma. Een paar weken later toen hij wakker werd kreeg hij van zijn vader mooie cadeaus, waaronder een grote stapel boeken. Na een jaar mocht hij het ziekenhuis uit en werd hij met open armen ontvangen op zijn lagere school. Jaren later als zijn vader en moeder allang gescheiden zijn, krijgt hij een kopie van een rouwkaart thuis gestuurd. Op de omslag stond: Je vader is overleden. Boudewijns moeder had dit geschreven. De dood van zijn vader greep hem erg aan, ondanks dat zijn vader nooit echt aardig voor hem was. Twee weken na dit overlijden krijgt hij een brief van twintig velletjes. Deze brief vind Boudewijn het ergste van alles wat zijn vader hem had aangedaan. Later krijgt hij te horen dat de brief geschreven is vlak voor zijn zelfmoord. Boudewijn had de brief verbrand. Voordat zijn vader stierf, heeft Boudewijn hem en zijn vijfde vrouw, de achttienjarige Deense Astrid Nisgren, nog één keer bezocht. Boudewijn wilde geld voor zijn studie van zijn vader en vertelt dat een vrouw van hem in verwachting is en dat hij homoseksueel is. Astrid sloeg hem en zijn vader werd lijkbleek. Als hij weggaat krijgt hij vijfentwintig gulden van zijn vader. De vrouw die van Boudewijn in verwachting was heet Mieke. Ze was vroeger lerares van Boudewijn. Omdat ze alcoholverslaafd is, is Boudewijn samen met hun zoon Micky bij haar weggegaan. Boudewijn ging samenwonen met Fleurette en haar dochter. Boudewijn had tijdens zijn relatie met Mieke ook een relatie met Fleurette. Vlak voordat Boudewijn met twee vrienden naar Parijs zou gaan, besloot Fleurette hem te verlaten. Boudewijn vond een huis voor Micky bij Gerda, de beste vriendin van Mieke. Als Boudewijn op tweede kerstdag terug komt en Micky op gaat halen treft hij Gerda huilend aan en ze vertelt dat Micky bij Mieke was geweest en dat Micky daar van de trap was afgevallen en dat hij klinisch dood is. Boudwijn besluit samen met de dokter Micky's kunstmatige leventje stop te zetten. Toen was de kleine blonde dood, op zes jarige leeftijd. Hij stierf zes maanden nadat z'n opa was overleden


Bron: http://www.scholieren.com/boekverslag/41124

Zelf geschreven recensie:

Wat bij mij na nader onderzoek opviel, is dat er 30 jaar lang werd gedacht dat het boek autobiografisch was. Dit blijkt dus helemaal niet zo te zijn, zijn kind is nooit gestorven. Pas na zijn dood is dit bekend geworden. Desondanks is het verhaal erg aangrijpend. Micky valt met zijn hoofd van de trap en wordt hersendood verklaard. Ik vind het zwaar triest dat er zo jong een einde aan Micky zijn leven is gekomen. Een ouder hoort niet zijn kind te verliezen, daarvoor zet je kinderen niet op de wereld. Als ouder zie je graag je kinderen gelukkig en oud worden, dat zoiets dan gebeurd is heel erg sneu. Wat ik heel aansprekend vind is dat hij het verlies van zijn kind probeert te verwerken in het boek. Hij schrijft er zelfs nog een boek over "de blauwe salon". Als lezer zie je hem het verdriet verwerken, hij vertelt over het leven van zijn kind. Dat hij alleen het kind heeft gecremeerd met het lievelingsnummer van de Stones. Wat schokkend is, is dat het totaal verzonnen is. Het is helemaal niet autobiografisch. Ik vind het kortom gestoord dat iemand zo iets kan verzinnen, en dan zo goed onder woorden kan brengen. 

Twee recensies:





Titel: De kleine blonde dood
Uitgever: Wolters- Noordhoff, Groningen 
Jaar uitgave: 1985 
Pagina's: 215

Boekverslag: Het gouden ei


Het gouden ei is geschreven door Tim Krabbé. Hij is geboren op 13 april 1943. Hij is een Nederlandse schrijver en schaker. Hij schreef boeken die voornamelijk over zijn passies gingen: schaken en wielrennen.


Titelverklaring:

Toen Rex en Saskia elkaar een tijdje kenden, vertelde Saskia aan Rex over een droom die ze als kind gehad had. Ze zat opgesloten in een gouden ei en zweefde door het heelal. Ze kon niet sterven voordat ze tegen een ander ei aan zou botsen dat ook in het heelal zeefde. Aangezien het heelal onvoorstelbaar groot is was de kans daarop erg klein en was ze gedoemd om opgesloten te blijven zitten. Toen had Rex om haar met die droom geplaagd, maar lang na Saskia's verdwijning krijgt hij diezelfde droom die hij opvat als een teken van Saskia. Levend begraven zijn lijkt ook op opgesloten zitten in een gouden ei, net als het eindeloos wachten op Saskia zonder te weten waar ze is en wat er gebeurd is.

Bron:  http://www.scholieren.com/boekverslag/41693


Biografie:

Familieleden en opleiding

Tim Krabbé is geboren in een creatieve familie. Zijn vader Maarten Krabbé en grootvader Hendrik Maarten Krabbé waren bekende kunstschilders. Zijn broer Jeroen Krabbé is acteur en regisseur, zijn halfbroer Mirko Krabbé een multimediakunstenaar en ontwerper en zijn moeder, Margreet Reiss (1914-2002), was filmvertaalster en schrijfster.SchrijverKrabbé was aanvankelijk vooral actief als journalist (onder andere voor Vrij Nederland). Na enige inspanningen werd 'H.M.T.K.' redacteur van het studentenweekblad Propria Cures, waarvan hij ook al gastredacteur was geweest. Al snel werd hij schrijver van beroep. Sinds 1967 leeft hij van de pen. In dat jaar debuteerde hij met De werkelijke moord op Kitty Duisenberg. Het boek is nooit herdrukt.SchakerVan 1967 tot 1972 behoorde hij tot de beste twintig schakers van Nederland. Krabbé won onder meer de 30e editie van het Daniël Noteboom-toernooi in Leiden, in 1970. Hij heeft een aantal schaakproblemen geanalyseerd en studies daarover gepubliceerd.WielrennerKrabbé had enige bekendheid als wielrenner. In de jaren 70 reed hij wielerwedstrijden als amateur, zowel in Nederland als in Frankrijk. Hij was lid van de Weesper wielerclubGGMC. Hij werd geen toprenner, maar het leverde hem wel stof op voor verhalen en voor de roman De Renner.
Acht jaar later heeft Rex wat met Lieneke en ze zitten in Italië. Ze hebben het hartstikke naar hun zin. Nadat Lex haar ten huwelijk heeft gevraagd hebben ze het over de verdwijning van Saskia. Lex zit er nog steeds heel erg mee. Hij vindt het vreselijk dat hij niet weet wat er met haar is gebeurd. Als ze weer in Nederland zijn ziet Rex Lieneke een tijdje niet meer. Opnieuw zet hij een zoekcampagne op. Hij heeft het verhaal van de verdwijning van Saskia in de kranten laten zetten. Ook heeft hij dit in Frankrijk gedaan. Hij krijgt veel ongeloofwaardige brieven tot Raymond ineens voor hem staat.
Raymond is een scheikunde leraar en heeft eens het leven van een meisje gered. Ze was in het water gevallen, hij voelde zich een held. Hij begon na te denken of hij ook iets slechts zou kunnen doen. Vanaf dat moment ging hij het plan in elkaar zetten om een meisje te ontvoeren en mogelijk ook te doodden. Hij begint met het uitvoeren van het plan met de gedachte dat hij altijd nog zou kunnen stoppen.
Wanneer Raymond en Rex elkaar ontmoeten vertelt Raymond dat hij kan vertellen wat er met Saskia is gebeurd. Hij zegt ook dat als Rex het echt wil weten hij het niet zal overleven. Rex kiest er voor om met Raymond mee te gaan naar Frankrijk. Als ze bij het benzine station zijn aangekomen waar het allemaal is gebeurt, geeft Raymond Rex drinken waar een slaappil in zit. Rex weet dit, maar drinkt het toch op, omdat hij zo graag wil weten wat er met Saskia is gebeurt. Raymond begint met het vertellen. Als hij uitgepraat is werkt het slaapmiddel nog niet maar na een tijdje valt Rex in een diepe slaap. Als Rex wakker wordt voelt hij dat hij in een benauwde en kleine kamer zit. Het is er koud. Rex wil weten hoe groot het kamertje is en wil zijn arm naar de zijkant uitsteken, maar voelt dat daar een houten wand zit, evenals aan de andere kant. Ook boven, onder, aan zijn voeten en bij zijn hoofd zit zo’n houten wand. Tot zijn schrik beseft hij dat hij in een doodskist ligt en dat hij levend begraven is. Zijn en Saskia’s ergste droom is waarheid geworden. Ze droomden dat ze in een gouden ei opgesloten zaten en dat ze er niet uit konden. Ze zweefde door het eindeloze heelal, het zou pas afgelopen zijn als ze tegen elkaar aan zouden botsen.



Hij voltooide in 1960 de HBS-B aan het Spinoza Lyceum in Amsterdam en studeerde enige tijd psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Krabbé is getrouwd geweest met Liz Snoijink, met wie hij een zoon heeft. Naast schrijven en schaken heeft hij wat geacteerd (onder andere in het satirische VARA-programma Hadimassa).
Citaat: 'Iedereen heeft een leeftijd die hij zijn hele leven is. Toen we het daar in gezelschap eens over hadden, riep iemand tegen mij: "Jij bent dertien." Ik vond dat een ongelooflijk compliment. In m’n hart ben ik ook hoogstens dertien; dat moet wel duidelijk maken wat ik van m'n eigen karakter vind.' (HP/De Tijd, 15-2-1991)
Tim Krabbé liet zich voor zijn literaire werk inspireren door Willem Frederik Hermans. In meerdere boeken vinden we de semi-journalistieke stijl terug die we ook bij de nieuw-realisten aantreffen. Anderzijds kan een deel van Krabbé's werk ook neoromantisch genoemd worden. Een voorbeeld hiervan is Kathy’s dochter. Zijn romans zijn in zestien talen vertaald. Vier boeken zijn verfilmd. Zijn grootste succes is Het Gouden Ei, dat handelt over de zoektocht van een man naar het lot van zijn vriendin die spoorloos verdwijnt bij een Frans benzinestation. Het boek werd verfilmd door George Sluizer. Spoorloos, naar Het gouden ei won het Gouden Kalf 1988 voor de beste Nederlandse film. De film wordt nog steeds vertoond in Amerika. In 1993 werd daar een remake gemaakt onder de titel The Vanishing.
De grot werd in 2001 verfilmd door Martin Koolhoven, die daarmee een Gouden Kalf won. Voor beide films schreef Tim Krabbé zelf het scenario. Met zijn roman Vertraging won hij in 1995 de Gouden Strop. Toch wil Krabbé niet als misdaadauteur worden beschouwd. Bij de aanvaarding van de prijs maakte de schrijver duidelijk dat hij niets met misdaadromans te maken heeft of wil hebben, dat Vertraging geen misdaadboek is en dat hij de prijs alleen aanvaardde vanwege de spanning die het boek oproept.
Krabbé's genres zijn: poëzie, roman, novelle, kortverhaal, column, essay en biografie. Tim Krabbé is de auteur van het 74ste Boekenweekgeschenk, Een Tafel vol Vlinders, dat in de Boekenweek van 2009 verscheen.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Herman_Koch

Samenvatting: 
Rex Hofman is met Saskia Ehlvest op weg naar hun vakantieadres in Frankrijk. Onderweg als ze bijna bij hun eindbestemming zijn stoppen ze bij een tankstation om te tanken. Saskia gaat naar het winkeltje om twee blikjes fris te halen. Rex zit op haar te wachten, maar als ze maar niet terugkomt wordt hij bezorgt en gaat hij haar zoeken. Hij kan haar niet vinden en schakelt de mensen van het benzinestation in. Wanneer ze Saskia na een tijdje nog niet hebben gevonden schakelen ze de politie in, maar helaas zonder resultaat.

Acht jaar later heeft Rex wat met Lieneke en ze zitten in Italië. Ze hebben het hartstikke naar hun zin. Nadat Lex haar ten huwelijk heeft gevraagd hebben ze het over de verdwijning van Saskia. Lex zit er nog steeds heel erg mee. Hij vindt het vreselijk dat hij niet weet wat er met haar is gebeurd. Als ze weer in Nederland zijn ziet Rex Lieneke een tijdje niet meer. Opnieuw zet hij een zoekcampagne op. Hij heeft het verhaal van de verdwijning van Saskia in de kranten laten zetten. Ook heeft hij dit in Frankrijk gedaan. Hij krijgt veel ongeloofwaardige brieven tot Raymond ineens voor hem staat.Raymond is een scheikunde leraar en heeft eens het leven van een meisje gered. Ze was in het water gevallen, hij voelde zich een held. Hij begon na te denken of hij ook iets slechts zou kunnen doen. Vanaf dat moment ging hij het plan in elkaar zetten om een meisje te ontvoeren en mogelijk ook te doodden. Hij begint met het uitvoeren van het plan met de gedachte dat hij altijd nog zou kunnen stoppen.
Wanneer Raymond en Rex elkaar ontmoeten vertelt Raymond dat hij kan vertellen wat er met Saskia is gebeurd. Hij zegt ook dat als Rex het echt wil weten hij het niet zal overleven. Rex kiest er voor om met Raymond mee te gaan naar Frankrijk. Als ze bij het benzine station zijn aangekomen waar het allemaal is gebeurt, geeft Raymond Rex drinken waar een slaappil in zit. Rex weet dit, maar drinkt het toch op, omdat hij zo graag wil weten wat er met Saskia is gebeurt. Raymond begint met het vertellen. Als hij uitgepraat is werkt het slaapmiddel nog niet maar na een tijdje valt Rex in een diepe slaap. Als Rex wakker wordt voelt hij dat hij in een benauwde en kleine kamer zit. Het is er koud. Rex wil weten hoe groot het kamertje is en wil zijn arm naar de zijkant uitsteken, maar voelt dat daar een houten wand zit, evenals aan de andere kant. Ook boven, onder, aan zijn voeten en bij zijn hoofd zit zo’n houten wand. Tot zijn schrik beseft hij dat hij in een doodskist ligt en dat hij levend begraven is. Zijn en Saskia’s ergste droom is waarheid geworden. Ze droomden dat ze in een gouden ei opgesloten zaten en dat ze er niet uit konden. Ze zweefde door het eindeloze heelal, het zou pas afgelopen zijn als ze tegen elkaar aan zouden botsen.


Bron: http://educatie-en-school.infonu.nl/samenvattingen/11235-boekverslag-het-gouden-ei.html


Twee recensies:



Titel: Het gouden ei

Uitgever: Bert Bakker

Jaar van uitgave: 198

Pagina’s: 98